U bent hier

Verzendtheorie

08 september 2004

Vraag CB:

In verband met de vakantie van mijn collega heeft een aantal leden mij de vraag gesteld of de Belastingdienst / het Ministerie van Financiën, de verzendtheorie in algemene zin hanteert bij de aanmaningen tot het doen van aangiften. In juni van dit jaar was daar enige verwarring over en de Belastingdienst heeft toen als volgt geantwoord.

Antwoord Belastingdienst:
Voor het bepalen van de uiterste datum na aanmaning hanteert Financiën de verzendtheorie, d.w.z. TPG heeft een aantal dagen nodig om een aangifte te bezorgen bij de eenheid. Die termijn is bepaald op 7 kalenderdagen. Aanmaningen met een dagtekening van 17 juni krijgen dan een uiterste datum van 8 juli (10 werkdagen + 7 kalenderdagen)."
Geldt deze benadering in het algemeen bij de aanmaningen tot het doen van aangiften ? Graag uw reactie.

Antwoord:
In de aanmaning wordt een termijn van 10 dagen gesteld. Voorwaarde is dat de aangifte binnen de gestelde termijn door belanghebbende ter post is bezorgd (aan TPG is aangeboden) en deze niet later dan 7 dagen na de termijn door de Belastingdienst wordt ontvangen. Deze "versoepelde ontvangsttheorie" geldt alleen voor aangiften die per post worden verzonden. Voor aangiften die op een andere wijze worden gedaan geldt de reguliere ontvangsttheorie onverkort. Dergelijke aangiften moeten dus binnen de in de aanmaning gestelde termijn bij de Belastingdienst binnen zijn. Op onherroepelijk vaststaande boetebeschikkingen wordt niet teruggekomen. Voor aangiften langs elektronische weg geldt artikel 2:17 tweede lid Awb; Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.