NOB/LOF-serie, deel 21: Het labyrint van de regels over de handel in verlieslichamen

15 september 2012

Deze uitgave is te bestellen via Kluwer.

Beschrijving
Volgens artikel 20a Wet VPB leidt een belangrijke wijziging in het uiteindelijke belang in beginsel tot beperking van verliesverrekening. In de praktijk zal zich deze beperking niet snel voordoen, aangezien bedrijven hun ondernemingsactiviteiten (ondanks de belangenwijziging) veelal voortzetten. In dat geval geldt een uitzondering waardoor de mogelijkheid tot verliesverrekening in stand blijft.
Indien een belastingplichtige echter wel in het labyrint van artikel 20a Wet VPB terecht dreigt te komen, dienen veel vragen te worden beantwoord. Wanneer is sprake van een wijziging in het uiteindelijke belang? In welke situaties wordt voldaan aan de uitzonderingssituaties van artikel 20a Wet VPB? Wat is de samenhang tussen de verschillende leden van artikel 20a Wet VPB? Op deze en andere vragen wordt getracht antwoord te geven. Tijdens de zoektocht naar de antwoorden is gebleken dat nog veel vragen onbeantwoord zijn en dat niet op alle punten duidelijkheid bestaat. Voor deze situaties zijn aanbevelingen gedaan.
Met ingang van 1 januari 2011 is artikel 20a Wet VPB gewijzigd. Het cesuurmoment vormt sindsdien het moment waarop de wijziging in het uiteindelijke belang plaatsvindt. Als gevolg van deze wijziging zijn nieuwe tekortkomingen ontstaan. Een daarvan vormt de rechtspositie van de belastingplichtige. Daarnaast biedt artikel 20a Wet VPB sinds 1 januari 2011 ruimere verliesverrekeningsmogelijkheden dan daarvoor. Zo kan door de sindsdien geldende toerekeningsregels een herkwalificatie van een houdsterverlies plaatsvinden, waardoor de kansen op verrekening van dit verlies groter worden.
Artikel 20a Wet VPB is een boeiend artikel; belastingplichtigen moeten echter uitkijken dat ze niet verdwaald raken in het doolhof van de toepasselijke (spel)regels. Hopelijk is dit boek een hulpmiddel om de belastingplichtige en zijn adviseur een weg te laten vinden door dit labyrint.

Over de auteur
Mr. J.S. Smalbrugge (1978) studeerde fiscaal recht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij begon zijn carrière bij KroeseWevers en maakte daarna de overstap naar PwC. Sinds 2010 is hij werkzaam bij Baker Tilly Berk te Zwolle. Hij houdt zich voornamelijk bezig met fiscale vraagstukken op het gebied van inkomsten- en vennootschapsbelasting.