U bent hier
NOB-commentaar op het wetsvoorstel Belastingplan 2016 c.a.
De Commissie Wetsvoorstellen van de NOB (hierna: “de Orde”) heeft commentaar gegeven op de wetsvoorstellen Belastingplan 2016 (34 302), Overige fiscale maatregelen (34 305), Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015 (34 306) en Wet tegemoetkomingen loondomein (34 304).
SAMENVATTING COMMENTAAR
1. Verlaging fiscale lasten op arbeid
1. De Orde stelt vast dat de voorstellen geen (uitzicht op) structurele herziening en vereenvoudiging van de heffingsstructuur bieden. Aan de vorig jaar door de staatssecretaris geuite ambitie om de lasten op arbeid te verlagen wordt met de voorstellen naar de mening van de Orde slechts in beperkte mate uitvoering gegeven.
2. Herziening box 3
2. De Orde constateert dat vanwege de maatschappelijke onvrede met de irreële hoogte van het huidige forfaitaire rendement van vier procent ten aanzien van spaartegoeden, een - naar de Orde hoopt - tijdelijk alternatief systeem wordt voorgesteld. Dit alternatief zal naar de mening van de Orde echter vermoedelijk evenzeer tot maatschappelijke onvrede leiden, omdat de voorgestelde forfaitaire rendementsschijven eveneens door grotere groepen als irreëel zullen worden aangemerkt. Daarenboven verwacht de Orde dat er sprake zal zijn van ongewenste gedragseffecten.
3. Het komt de Orde voor dat er maatschappelijk een behoorlijke mate van eensgezindheid lijkt te bestaan dat de enige oplossing is om over te gaan op een systeem van het belasten van daadwerkelijke rendementen. De Orde wijst er daarbij op dat Nederland op grond van EU-Richtlijn 2014/107 per 1 januari 2016 systematisch van andere lidstaten informatie zal ontvangen over daadwerkelijke rendementen, zowel de ontvangen rente en dividenden als vermogensgroei, op spaargelden en effecten. Het kabinet houdt dit blijkens de memorie van toelichting (hierna ‘MvT’) in wezen af met een beroep op de IT-implementatie door de belastingdienst. Dat zou op zich een goede reden kunnen zijn tot uitstel van wijziging van het huidige systeem, maar zou naar de mening van de Orde niet tot invoering van een systeem moeten leiden dat als onrechtvaardig wordt ervaren.
3. Aanscherpen gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling
4. Naar de mening van de Orde leidt de voorgestelde wettekst tot een in de praktijk moeilijk uitvoerbare regeling en daarmee tot een ernstige administratieve lastenverzwaring, terwijl de reden voor het voorstel, het risico van tariefsarbitrage, ook op andere wijze bestreden kan worden, zonder of in ieder geval met minder administratieve lastenverzwaring. In de bijlage bij deze brief is een alternatief tekstvoorstel opgenomen dat dit beoogt te bereiken.
4. Betere aansluiting loonbelasting en inkomstenbelasting
5. De Orde is van mening dat door de grote terugloop in de heffingskortingen en de aanpassing van de tarieven die in de loonheffingssfeer van toepassing zijn, een ondoorzichtige tariefstructuur is ontstaan. In dat kader vraag de Orde zich ook af hoe het verloop van het marginale tarief is met ingang van 1 januari 2016. Voor het vestigingsklimaat in Nederland is dit naar de mening van de Orde ook geen goede zaak.
5. Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015
6. De implementatie van de anti-misbruik bepaling van de EU Moeder-dochterrichtlijn (hierna ‘MDR’) gaat qua reikwijdte verder dan nodig is. De MDR heeft uitsluitend betrekking op dividenden binnen de EU (met doorwerking naar de EER en Zwitserland). De voorgestelde bepaling heeft betrekking op de gehele wereld. De Orde ziet daarin een risico voor het ‘level playing field’ binnen de EU en het investeringsklimaat van Nederland omdat andere landen hierin minder ver gaan dan Nederland.
7. De Orde constateert dat voor de anti-misbruik bepaling substance op het niveau van de directe aandeelhouder van de Nederlandse dochter wordt getoetst. Dit is anders dan de wijze waarop de binnenlandse substance eisen in het kader van dienstverleningslichamen wordt getoetst, daarbij wordt onder omstandigheden de substance in andere vennootschappen binnen fiscale eenheid meegewogen. De Orde suggereert dat bevestigd wordt dat in dit soort situaties de beoordeling per land, binnen dezelfde groep, kan plaatsvinden, analoog aan de hierboven genoemde "in Nederland" benadering voor binnenlandse substance eisen. Een andere aanpak zou naar de mening van de Orde niet rechtvaardig zijn en overigens mogelijk Europeesrechtelijk aantastbaar zijn.
8. De Orde heeft met instemming kennis genomen van de gekozen techniek, waarbij de niet-toepassing van de deelnemingsvrijstelling is gekoppeld aan de aftrekbaarheid van de vergoeding in het andere land (opheffing van 'deduction-no-inclusion-mismatch'). Toch plaatst de Orde ten aanzien van de gekozen wetstechnische uitwerking een kritische kanttekening, waar deze uitwerking leidt tot dubbele belasting. De uitwerking kan er namelijk toe leiden dat feitelijk niet aftrekbare rente in het buitenland in Nederland toch wordt belast. Daarnaast herbergt de gehanteerde ruimere definitie van hybride leningen als risico dat deze voor onbedoelde toepassing wordt gebruikt. Ten slotte bestaat met de gekozen uitwerking het risico dat meegekocht dividend dubbel wordt belast.
6. Implementatie verrekenprijsdocumentatie en ‘country-by-country reporting’
9. In het wetsvoorstel wordt de OESO documentatie zeer nauw gevolgd, zowel voor country-by-country reporting (hierna ‘CBCR’) als voor de implementatie verrekenprijs documentatie (master file en local file, hierna ‘MFLF’). Dat is, naar de mening van de Orde, te waarderen als uitgangspunt. De Orde acht het gewenst dat duidelijkheid wordt gegeven over de feitelijke invulling van de vereiste documentatieverplichtingen (in de ministeriële regeling) en bijvoorbeeld wordt aangegeven of deze ook OESO conform zal zijn.
10. Doordat Nederland één van de eerste landen is met een wetsvoorstel is vooralsnog onduidelijk op welke wijze andere OESO lidstaten de country-by-country Implementation Package hanteren. Het is naar mening van de Orde in ieder geval wenselijk dat Nederland een evaluatie doet nadat duidelijk is of en in welke mate OESO lidstaten afwijken van de country-by-country Implementation Package om te beoordelen wat een raadzame reactie is. In voorkomend geval zou Nederland bereid moeten zijn haar implementatie aan te passen aan de grootste gemene deler van implementatie door onze belangrijkste handelspartners.
11. Aangezien de wet reeds voorziet in de regeling van artikel 8b vraagt de Orde zich af of de MFLF regeling kan worden beperkt tot belastingplichtigen die daadwerkelijk zelf voor 50.000.000 euro intercompany transacties aangaan om daarmee enerzijds wel te voldoen aan de doelstellingen van de MFLF, maar anderzijds onnodige administratieve lastenverzwaringen te voorkomen.
7. Integratie S&O afdrachtvermindering en RDA per 2016
12. De Orde ziet in het voorstel een verbetering van de effectueringsmogelijkheden (ook wel aangeduid als de ‘verzilveringsproblematiek’) voor belastingplichtigen met een (te) laag of geen winstniveau door de S&O afdrachtvermindering voortaan af te zetten tegen verschuldigde loonbelasting. De Orde voorziet met betrekking tot de voorgenomen integratie een verschuiving van meer kapitaalintensieve belastingplichtigen naar de meer arbeidsintensieve belastingplichtigen. De Orde merkt dan ook op dat de integratie voor een groep belastingplichtigen weliswaar de effectueringsmogelijkheid verbetert, maar aan de andere kant voor een andere groep belastingplichtigen hetzelfde probleem creëert. Daarbij lijkt de integratie groepen als starters en ZZP-ers niet te helpen of juist te benadelen bij het verzilveren van de voordelen van de regelingen. Ook grotere ondernemingen met personeel in aparte personeelsvennootschappen kunnen problemen gaan ondervinden bij de verzilvering. De Orde doet voorstellen om, binnen de voorgestelde nieuwe systematiek, deze verzilveringsproblemen op te lossen.
8. Verruiming schenkingsvrijstelling eigen woning
13. De Orde is van mening dat het voorgestelde overgangsrecht in het kader van de structurele verruiming van de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning kan leiden tot ongelijke behandeling, althans tot grote verschillen in hoogte van de vrijstelling. Een regeling waarbij het bedrag van de verruimde vrijstelling wordt verminderd met daadwerkelijk vóór 2017 gebruikte verhoogde vrijstellingen geniet de voorkeur. Idealiter wordt de vrijstelling vormgegeven als een life time regeling, die in gedeelten en gespreid over meerdere jaren kan worden benut.
9. Emigratie van aanmerkelijkbelanghouders
14. De Orde begrijpt de wijzigingen in de regels bij emigratie van aanmerkelijkbelanghouders in haar politieke context, maar verwondert zich over het gemak waarmee deze fundamentele wijziging in het verdragsbeleid wordt doorgevoerd. Het is wenselijk dat wordt aangegeven wat de visiewijziging betekent voor het verdragsbeleid en voor de toekomstige onderhandelingen over belastingverdragen.
Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden mr. M.V. Lambooij (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, prof. dr. E.J.W. Heithuis, prof. dr. S.J.C. Hemels, prof. dr. P. Kavelaars, prof mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, prof. dr. J.L. van de Streek, mr. E.A. Visser, mw. mr. B.E.M. den Boer-Drinkenburg (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van de NOB-leden mr. drs. S.D. Brunner, mr. D.G. van Hilten, mw. mr. I. Idsinga, drs. R.A. van der Jagt, mr. R.L.M.C. Janssen, mr. L.P. van den Kommer, mr. A.A.W. Langevoord, mw. drs. C.L. van Lindonk, mr. A.L. Mertens, mw. mr. W.E. Nent, drs. IJ. de Nies, prof. dr. G.J. van Norden, mw. mr. T.N. Peters van Neijenhof, mr. M. Rabenort, prof. dr. S.A. Stevens, mr. F. Stroeve, mr. M.C. van der Tol, dr. F.M. Werger, mr. Y. van der Tempel, mw. mr. M. Witteveen, mw. mr. Y. van der Veen, mw. mr. J.M. van der Vegt, mw. mr. S.A.M. de Wijkerslooth, mr. J. van der Zande en mr. B.R. Zoetmulder.