U bent hier

NOB-commentaar op de Wet compartimenteringsreserve

14 oktober 2013

Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een compartimenteringsreserve (Wet compartimenteringsreserve)

Samenvatting

  1. De Orde acht de gekozen benadering, waarin door middel van een reserve moet worden gecompartimenteerd, in beginsel logisch en verdedigbaar, mits de uitwerking ervan leidt tot een sluitende systematiek.
  2. Naar de mening van de Orde bevat de regeling enkele systematische onjuistheden. Zo moet het waarderingsvoorschrift van het voorgestelde art. 28c, lid 2, laatste volzin, Wet VPB 1969 worden aangepast. Om het systeem sluitend te krijgen, dient te worden bepaald dat het bij sfeerovergang ‘meegewaardeerd dividend’ bij uitkering ervan in mindering dient te komen op de boekwaarde van de deelneming
  3. Naar de mening van de Orde dient de regeling een bepaling te bevatten op grond waarvan aan de belastingplichtige de mogelijkheid wordt geboden om bij sfeerovergang van ‘belast naar onbelast’ af te rekenen over de dan bestaande claim, om zo de toepassing van het voorgestelde art. 28c Wet VPB 1969 te vermijden.
  4. De Orde heeft begrip voor de keuze om voor te schrijven dat niet alleen vervreemdingswinsten, maar ook dividenden die na een sfeerovergang worden ontvangen, moeten worden gecompartimenteerd. De Orde dringt er echter wel op aan dat voor de praktijk duidelijke en bruikbare vuistregels worden gemaakt voor de vraag op welke wijze de toerekening van dividenden aan bepaalde jaren moet plaatsvinden. De Orde doet daarvoor een voorstel in dit commentaar.
  5. De Orde heeft ernstige bezwaren tegen de onbeperkte materiële terugwerkende kracht in de voorgestelde regeling. De Orde is van mening dat dit de grondvesten van onze rechtsstaat raakt en dringt er met klem op aan dat er wordt voorzien in eerbiedigende werking voor alle deelnemingsvoordelen die reeds genoten zijn tot en met 14 juni 2013.
  6. De Orde constateert dat een Europeesrechtelijke paragraaf in dit wetsvoorstel ontbreekt en dat het wetsvoorstel mogelijk in strijd is met de Moeder-Dochter richtlijn. De Orde doet een voorstel om dit mogelijke conflict met het Europese recht te voorkomen. Met het overnemen van dit voorstel door de staatssecretaris zou tevens de rechtsonzekerheid worden voorkomen die zou ontstaan indien in dit wetsvoorstel helemaal niets wordt geregeld over de samenloop c.q. conflict met die Europese richtlijn.

Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden mr. drs. S.A.W.J. Strik (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, mw. mr. B.E.M. den Boer, mr. S.E. Faber, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, prof. dr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, mr. J.B.W. van Hooij, prof. dr. P. Kavelaars, drs. C. Overduin, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. R.H. de Vries en mw. mr. M.C. Sturm (secretaris).