U bent hier
NOB: Beperk de conditionele bronbelasting tot dividendstromen richting laagbelastende landen
De NOB is verheugd dat, ten opzichte van het consultatiedocument, in het wetsvoorstel is toegevoegd dat geen dividendbelasting wordt verschuldigd indien aandelen ter tijdelijke belegging worden ingekocht en dat tevens de samenloop van een naheffing dividendbelasting en een naheffing conditionele bronbelasting dividenden wordt geregeld. Zij doet echter opnieuw een oproep om de hybride bepalingen uit de Wet bronbelasting 2021 buiten toepassing te laten bij betaling van dividenden als er geen laagbelastende jurisdictie in beeld is.
Achtergrond
Vorig jaar kondigde de wetgever aan de grondslag van de Wet bronbelasting 2021 te willen uitbreiden met dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties, in aanvulling op de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar deze landen. Na een internetconsultatie werd het wetsvoorstel ‘Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden’ op 24 maart 2021 ingediend bij de Tweede Kamer.
Het doel van de uitbreiding van de wet is tegen te gaan dat dividenden vanuit Nederland worden uitgekeerd naar landen met een winstbelastingtarief lager dan 9 procent, naar landen die op de EU-lijst van non-coöperatieve landen staan en in misbruiksituaties.
Uit de toelichting volgt dat de aanvullende maatregelen specifiek tot doel hebben om twee situaties waarin nu geen dividendbelasting wordt geheven aan bronbelasting te onderwerpen. Ten eerste gaat het om de situatie waarin een dividenduitkering plaatsvindt binnen concernverband aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. Ten tweede betreft het de situatie waarin een dividenduitkering plaatsvindt door een zogenoemde niet-houdstercoöperatie aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie.
Reactie NOB op het wetsvoorstel conditionele bronbelasting op dividenden
De NOB wil met haar reactie bijdragen aan de kwaliteit en consistentie van wetgeving. Zij onderschrijft de wens van de wetgever om belastingontwijking te voorkomen. De NOB is verheugd dat, ten opzichte van het consultatiedocument, in het wetsvoorstel is toegevoegd dat geen dividendbelasting wordt verschuldigd indien aandelen ter tijdelijke belegging worden ingekocht en dat tevens de samenloop van een naheffing dividendbelasting en een naheffing conditionele bronbelasting dividenden wordt geregeld.
De doelstellingen van de Wet bronbelasting 2021 is ten aanzien van rente en royaltybetalingen tweeledig. In de eerste plaats dient deze om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. In de tweede plaats is beoogd het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen. Het kabinet vindt het namelijk ongewenst dat rente en royaltybetalingen niet of laag worden belast.
Dat een dergelijke geldstroom vanuit die gedachte in de heffing wordt betrokken om uitholling van de heffingsgrondslag tegen te gaan, zonder dat daar een voldoende compenserende buitenlandse heffing tegenover staat, is op zich begrijpelijk.
Dat de heffingsgrondslag wordt uitgebreid tot dividenden, eveneens in situaties waar geen laagbelastende jurisdictie is betrokken, wordt volgens de NOB noch door de doelstelling van de uitbreiding, noch door de oorspronkelijke doelstellingen van de Wet bronbelasting 2021 gedragen nu juist bij een dividendbetaling naar zijn aard geen sprake kan zijn van grondslaguitholling.
Om die reden is er naar de mening van de NOB geen goede reden om door een Nederlandse inhoudingsplichtige betaalde dividenden onder het hoge tarief van 25 procent te brengen in situaties waarbij noch sprake is van een betaling aan een laagbelastende jurisdictie noch van het uithollen van de (Nederlandse) heffingsgrondslag.
De NOB roept daarom nogmaals op om de hybride bepalingen uit de Wet bronbelasting 2021 niet toe te passen bij betaling van dividenden als geen laagbelastende jurisdictie in beeld is.
De volledige NOB-reactie op het wetsvoorstel kunt hieronder nalezen.
Onze reactie op de eerdere internetconsultatie kunt u hier nalezen.
Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, drs. S.P. de Buck, mr. W.E.J. Dijkstra, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, E.P. Hageman LLM, prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, drs. J.M. Jonkers, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, mw. dr. mr. N.M.A. van Kreveld, mw. dr. C.L. van Lindonk, prof. dr. mr. M.M.W.D. Merkx, dr. J.H.M. Nieuwenhuizen, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, dr. J. van Strien, mr. M.J. Velthoven, mr. E.A. Visser, mr. L. van der Voort, R. van der Wilt LLM (secretaris wetsuitvoering), en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van NOB-lid mr. F. van Horzen.