U bent hier

AWB-termijn

04 februari 2005

Vraag van de NOB:

Uit bijgaande geanonimiseerde brieven blijkt dat de correspondentie van de belastingdienst nogal verwarrend kan overkomen m.b.t. realisatie van Awb termijnen. Daarnaast ontstaat de vraag in hoeverre door deze werkwijze de termijn om Awb conform te werken wordt opgerekt?
In de eerste geautomatiseerde brief wordt een termijn genoemd van 6 weken. Niet duidelijk is of deze termijn gaat lopen vanaf de datum van binnenkomst, in casu 4 januari 2005, of de datum waarop de brief is verstuurd, 11 januari. Voor belastingplichtige zou het veel duidelijker zijn wanneer expliciet een datum genoemd werd. In deze situatie kan belastingplichtige dus in principe een uitspraak verwachten voor 15 februari 2005. Wanneer deze termijn niet gehaald wordt krijgt belastingplichtige, met opgaaf van redenen, hierover bericht.
In de tweede brief, een hernieuwde ontvangstbevestiging, met als dagtekening een week later wordt de termijn feitelijk opgerekt met vier weken zonder opgaaf van redenen. Immers er wordt nu ineens gesproken van een termijn van 8 weken na dagtekening van de tweede brief. In casu 15 maart 2005.
Daarnaast is het vreemd om in deze tweede ontvangstbevestiging de vraag te stellen of belastingplichtige gehoord wil worden. Pas wanneer de inspecteur het bezwaarschrift niet of slechts gedeeltelijk wens te volgen is deze vraag relevant. Om vooruitlopend op de beslissing al aan te geven of men gehoord wens te worden lijkt opportuun.
Daarnaast blijkt de tweede brief die niet automatisch is aangemaakt niet te zijn ondertekend. Graag verneem ik van u of dit een incidentele omissie is of dat het lokaal beleid is van de eenheid Groningen.

Antwoord:
De eerste brief is de automatische ontvangstbevestiging van de eenheid van de Belastingdienst welke wordt gegenereerd als een bezwaarschrift wordt ingeboekt. De termijn van 6 weken is de wettelijke termijn van artikel 7:10 lid 1 Awb; die termijn begint te lopen vanaf de binnenkomst van een (volledig) bezwaarschrift. Het is niet technisch mogelijk de datum van de laatste dag van de termijn te vermelden in de ontvangstbevestiging.
De tweede brief is een ontvangstbevestiging op eigen initiatief van de eenheid. Waarschijnlijk is in de betrokken eenheid afgesproken om standaard gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid van artikel 7:10 lid 3 Awb om de beslissing met 4 weken te verdagen. In totaal wordt de termijn dan 10 weken na binnenkomst van het bezwaarschrift, in casu 8 weken na de dagtekening van de tweede ontvangstbevestiging. In principe behoeft het bestuursorgaan deze verdaging niet te motiveren. Als de eenheid deze werkwijze standaard hanteert, dan behoort men er wel voor te zorgen dat alleen de eigen ontvangstbevestiging verstuurd wordt en niet ook nog de automatische ontvangstbevestiging. Dat laatste lijkt in het onderhavige geval toch te hebben plaatsgevonden.
De vraag of belanghebbende recht heeft om te worden gehoord wordt eveneens in de wet beantwoord. Het is in het verleden gebleken dat het aan belanghebbende overlaten van het plannen van een afspraak tot veel contact aanleiding gaf. Om die reden is dat initiatief deels verschoven. Doet niet af dat het recht blijft bestaan. Door de passage in de tweede brief is wel voldaan aan de bepaling van artikel 7:2 Awb dat de inspecteur de belanghebbende in de gelegenheid stelt om te worden gehoord.
De tweede brief, de ontvangstbevestiging op eigen initiatief van de regio, wordt in een massaal proces aangemaakt en verstuurd, dus ondertekening ligt dan niet voor de hand (degene die de ontvangstbevestiging verstuurt is niet degene die het bezwaarschrift inhoudelijk behandelt). In die tweede brief zou dus wel een soortgelijke zin als in de eerste brief opgenomen moeten worden.
De betrokken eenheid is in kennis gesteld van dit standpunt.